top of page

 

Historie

 

De geschiedenis van de Puttershoekse

korenmolen begint zo rond 1450, wanneer

er op de Blaaksedijk tussen Puttershoek

en Mijnsheerenland een standerdmolen

wordt opgericht. Deze molen, de Blaeckse

Molen, was de gezamelijke molen van

Puttershoek, Mijnsheerenland, Maasdam

en de omliggende buurtschappen.

De inwoners waren verplicht om hun granen

op deze molen te laten malen.

Deden zij dit niet, dan moest men een boete

betalen die er niet om loog.                               De 'Blaeckse Molen'

 

In 1612 werd de Blaeckse molen voor sloop verkocht en kreeg Puttershoek een eigen korenmolen op de noordelijke buitendijk van de polder Nieuw-Bonaventura. Die dijk ging later de toepasselijke naam 'Molendijk' dragen. Deze korenmolen, die van het type wipkorenmolen was, werd bemalen door verschillende molenaars zoals van Roon, Reijshouwer en de Bruijn. In 1829 kwam de oude molen in handen van Cornelis van Holst, die hem in 1836 liet vervangen door een nieuwe stenen grondzeiler, "De Lelie". 

 

De nieuwe molen werd een ruim opgezette stenen grondzeiler met een vlucht (spanwijdte) van 24 meter. Hij werd uitgerust met drie paar maalstenen en waarschijnlijk ook een pelsteen voor het pellen van gerst. Cornelis was blijkbaar

een vermogend man, want een dergelijke molen was indertijd een grote investering. In 1838 heeft Cornelis het blijkbaar al weer gezien met zijn nieuwe molen, want in dat jaar wordt hij verhuurd aan Jacob Samuelsz. Sonneveld. Hoewel de molen in 1841 wordt verkocht aan Hendrik van der Koogh, blijft Sonneveld huurder -molenaar tot 1855. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verkoopadvertentie van 17 maart 1838

 

In 1855 komt de molen in handen vam Cornelis Labrijn. Labrijn is waarschijnlijk zelf nooit molenaar geweest, want vanaf datzelfde jaar wordt de molen wederom verhuurd, ditmaal aan Teunis van den Hengst, voormalig molenaar te Maasdam. In 1860 komt de molen na jaren weer in het bezit van een molenaar, Teunis Verbaas. Teunis investeert flink in de molen, want in 1865 worden de houten bovenas en buitenroede vervangen door ijzeren exemplaren. 

 

In 1877 neemt de oudste zoon van Teunis, Pieter Verbaas, de molen over van zijn vader. De zaken gaan niet goed, want reeds vier jaar later gaat hij failliet. De inventaris van het molenbedrijf omvatte toen paard en wagen, tuig en dekkleed, de dijk om te weiden, een heining en vier zeilen. Ook een molenhaak, 25 bilhamers (hamers om de groeven in de maalstenen te kunnen onderhouden), een slijpsteen, een takel met stropketting voor het lichten van de loper behoorden bij de inboedel, evenals een handboom, wiggen, waaghout, vier lampen, een oliekan, schalen en een evenaar met 83 kg gewicht. De molen was toen tevens uitgerust met een graanschoner en een buil voor het reiningen van granen en het produceren van bloem. 

 

In 1881 komt de molen in handen van Cornelis de Regt, afkomstig van Colijnsplaat. In die tijd waren o.a. David Bakker en Hendrik Jacobus Boom molenaarsknecht op de molen. Na drie jaar komt de molen wederom te koop. Ditmaal is het Dirk Aart Berkhouwer die de molen overneemt. Dirk bemaalt de molen 13 jaar en verkoopt de molen uiteindelijk aan Gerrit Korporaal. 

 

Gerrit is de tweede molenaar die flink aan de molen laat timmeren. In 1902 krijgt hij vergunning tot het maken van een machinekamer in het dijktalud van de molen, waarin een stoommachine wordt opgesteld. Deze stoommachine, merk Buiskool te Beerta, kon d.m.v. een drijfwerk het interieur van de molen aandrijven. Door een aantal kammen (tanden) uit het bovenwiel te halen werd het wiekenkruis losgekoppeld en kon het gaande werk op stoom worden aangedreven. Zodoende kon men altijd malen en was men niet meer afhankelijk van de wind. Op dagen met genoeg wind bleef de molen echter wel op de wind in bedrijf, want de wind was immers altijd nog goedkoper dan kolen. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Waarschijnlijke situatie vanaf 1902

 

Gerrit Korporaal is voornemens zijn bedrijf te verkopen en verhuurt de molen met recht van aankoop in 1931 aan de gebroeders Leeuwenburgh. Jan Cornelis, Cornelis en Frans Leeuwenburgh hadden reeds een handel in veevoeders aan de Blaaksedijk, maar een mogelijkheid om zelf te malen was er helaas niet. Door het huren van het maalbedrijf van Korporaal konden ze nu zelf gaan malen. 

 

In het pakhuis naast de molenaarswoning was inmiddels een elektrische hulpgraanmaalderij ingericht, waar op windstille dagen werd gemalen. De stoommachine, die toch niet erg rendabel bleek, was toen waarschijnlijk al verwijderd. Tot 1948 werd er in de molen gemalen met drie koppel maalstenen: een breeksteen voor paardenbonen en maïs, een voersteen voor het fijnere veevoer en een maalsteen voor het malen van bakkersmeel. 

 

In 1948 komt de molen in handen van Jan Cornelis Leeuwenburgh en komt de molen buiten bedrijf. Na een periode van licht verval wordt de molen in 1955 aangekocht door de Gemeente Puttershoek en daarop gerestaureerd. De romp, die sinds mensenheugenis geteerd was, werd bij die gelegenheid gewit. De witte kleur werd in de jaren '70 weer gewijzigd in schoon metselwerk. 

 

In 1987 werd de molen, na jaren van achterstallig onderhoud, opnieuw gerestaureerd. 

bottom of page